De spot toont een dame die artikelen aankoopt in een winkel van Zeeman. Daarna komt de dame aan in haar eigen kledingwinkel waar ze de kleding die aangekocht werd bij Zeeman ophangt tussen de kleding van haar eigen winkel. Ze verwijdert de prijsetiketten en hangt nieuwe prijsetiketten aan de kleding waarbij de verkoopprijs hoger is dan de prijs waartegen de artikelen werden aangekocht.
De adverteerder deelde mee dat de reclame niet van die aard is dat de grens van het toelaatbare wordt overschreden. In de commercial gebruikt hij een willekeurige kinderkledingwinkel als voorbeeld om duidelijk aan te geven dat Zeeman verrassende en kwalitatieve kinderkleding verkoopt tegen lage prijzen, en dat ook professionals in de kinderkleding dit ontdekt hebben. Van vergelijkende reclame is geen sprake, omdat het in het betreffende spotje om Zeeman kleding gaat. De uiting is duidelijk bedoeld als grap, gelet op de samenhang met de woorden 'heel België loopt binnen bij Zeeman'.
De adverteerder heeft er begrip voor dat niet iedereen – om wat voor reden dan ook – de reclame zal waarderen, maar dit leidt naar zijn mening nergens tot overschrijding van criteria zoals de goede smaak of het fatsoen, waarop de klager klaarblijkelijk duidt wanneer hij termen gebruikt als 'het aantasten van de goede naam en de reputatie van zelfstandige kledingwinkels', 'strijdig met de wet', 'misleiding', 'kleineren', 'discrediteren' en 'belachelijk maken'.
Beslissing Jury in eerste aanleg
De Jury heeft vastgesteld dat de klacht afkomstig is van een beroepsvereniging en dat uit de formulering van de klacht blijkt dat die niet ingediend is met het oog op de verdediging van de consumentenbelangen en/of het imago van reclame, maar wel beoogt de belangen van een bepaalde beroepsgroep te verdedigen.
De Jury is van oordeel dat de klacht in kwestie niet voldoet aan de door artikel 5 van haar reglement gestelde ontvankelijkheidsvereisten.
Gelet op het voorgaande en op basis van voormelde bepaling, heeft de Jury de klacht onontvankelijk verklaard.
Derhalve heeft de Jury de specifieke inhoud van de klacht niet verder onderzocht.
De klager heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Jury in eerste aanleg.
Standpunt klager in hoger beroep
De klager deelde mee dat de klacht werd ingediend namens Unizo / Mode Unie en dat uitdrukkelijk werd aangegeven dat deze werd ingediend in de hoedanigheid van beroepsvereniging/-federatie. Het reglement laat uitdrukkelijk klachten van beroepsverenigingen toe. De ontvankelijkheid van de klacht kan op dat punt dus geenszins betwist worden.
Overeenkomstig artikel 5, alinea 1 van het JEP-reglement kan vervolgens de tussenkomst van de Jury in eerste aanleg met betrekking tot een reclameboodschap worden ingeroepen door het indienen van een klacht […] voor zover [de klagers] handelen met het oog op de verdediging van de consumentenbelangen en/of het imago van reclame. Op dit vlak deelde de klager het volgende mee:
1) De argumenten die worden opgenomen om de klacht van Unizo / Mode Unie te motiveren, moeten allen gekaderd worden binnen de vermelde algemene, inleidende overweging dat de reclamespot een “onjuiste voorstelling van zaken geeft”. Door te stellen dat een reclamespot een onjuiste voorstelling van zaken geeft, wordt precies de intentie aangegeven dat de klacht is ingegeven om dergelijke reclame die een verkeerde voorstelling van zaken doet aan de kaak te stellen. Precies door deze formulering wensen Unizo / Mode Unie aan te geven dat dit een aantasting behelst van de ethische reclamepraktijken. Het kan niet betwist worden dat een onjuiste voorstelling van zaken – die hier aan de kaak wordt gesteld – in essentie het imago van de reclame aantast.
In dezelfde overweging wordt tevens door Unizo / Mode Unie vermeld dat de boodschap die Zeeman met de reclamespot “bij het publiek overbrengt misleidend is”. Hierin benadrukken Unizo en Mode Unie dat het beeld en de perceptie die bij het grote publiek met deze spot wordt gewekt een misleidend karakter heeft. Dit stelt onmiskenbaar het imago van de reclame in een slecht daglicht en precies deze overweging wordt door Unizo / Mode Unie als uitgangspunt genomen om de klacht verder inhoudelijk te motiveren.
Bijgevolg, in hoofdorde, gezien Unizo en Mode Unie van de overwegingen van “een onjuiste voorstelling van zaken” en “een misleidende boodschap aan het publiek” uitgaan, is het onbetwistbaar dat in de formulering van de klacht duidelijk blijkt dat de verdediging van het imago van de reclame wordt beoogd.
2) Het vervolg van de klacht betreft de inhoudelijke argumenten om aan te tonen waarom er sprake is van “misleidende” en dus “verboden reclame”. Daarin wordt uitgebreid gerefereerd aan de betrokken wetgeving en code.
Het argument dat de reclame ook als “afbrekend” moet worden beschouwd – zoals geformuleerd in de klacht – geeft ten overvloede aan dat de klacht van Unizo / Mode Unie des te meer ingegeven is om het imago van de reclame te verdedigen. Door deze reclame aan te klagen als zijnde afbrekende reclame wensen Unizo / Mode Unie er precies op te wijzen dat dit kan leiden tot vooroordelen en stigmatisering van mensen die op zelfstandige basis een kledingwinkel uitbaten. Ook uit die formulering blijkt de intentie dat het onethisch karakter van de reclame wordt beoogd als grondslag voor de klacht.
3) In bijkomende orde wijzen Unizo / Mode Unie er ook op dat een eerdere identieke klacht van Unizo en APOOB gegrond werd verklaard door de Jury. In deze beslissing werd de ontvankelijkheid van de klacht op geen enkele wijze in vraag gesteld. De Jury oordeelde bijgevolg dat deze klacht was ingegeven vanuit het oogpunt om de consumentenbelangen en/of het imago van reclame te verdedigen. Door te oordelen dat voorliggende klacht niet ontvankelijk is, is de beslissing van de Jury volgens Unizo / Mode Unie niet in overeenstemming met de rechtspraak van de JEP.
4) Hiermee is volgens de klager afdoende aangetoond dat de klacht daadwerkelijk is ingegeven met het oog op de verdediging van het imago van reclame. Dat de betrokken organisaties als beroepsverenigingen de belangen verdedigen van een bepaalde beroepsgroep kan niet ontkend worden, maar dat doet op zich op geen enkele wijze afbreuk aan de intentie van de klacht.
Verweer adverteerder
De adverteerder deelde mee dat hij, aangezien het verzoekschrift uitsluitend betrekking heeft op de vraag of de klacht wel of niet ontvankelijk is, en niet de inhoud van de klacht betreft, geen betrokken partij bij de procedure is.
Hij maakte echter van de gelegenheid gebruik om te melden dat de betreffende TV-reclame niet meer zal worden uitgezonden. Dit besluit is mede ingegeven door het feit dat het nooit zijn bedoeling is geweest dat de duidelijk humoristische en overdrijvende boodschap tot irritatie zou leiden. Het respect dat hij voor zijn collega-winkeliers heeft, moge uit dit besluit blijken.
beslissing Jury in hoger beroep
I. ONTVANKELIJKHEID
Wat de ontvankelijkheid van het verzoek tot hoger beroep betreft, heeft de Jury vooreerst vastgesteld dat:
- het hoger beroep tijdig ingesteld werd (24.10.2013) binnen de 5 werkdagen na de datum van verzending van de beslissing van de Jury in eerste aanleg (22.10.2013);
- de waarborg gestort werd;
- het verzoekschrift een duidelijke motivering van de redenen voor het instellen van hoger beroep bevat.
Gelet hierop, heeft de Jury in hoger beroep het verzoekschrift ontvankelijk verklaard.
II. GEGRONDHEID
De Jury in hoger beroep heeft kennis genomen van de reclame in kwestie en de daarop betrekking hebbende klacht en van alle elementen en standpunten die terzake meegedeeld werden in dit dossier.
De Jury heeft er met name nota van genomen dat de Jury in eerste aanleg de betrokken klacht onontvankelijk heeft verklaard op basis van artikel 5 van het Juryreglement, dat het volgende bepaalt:
“De tussenkomst van de Jury in eerste aanleg met betrekking tot een reclameboodschap kan worden ingeroepen door het indienen van een klacht op initiatief van de volgende natuurlijke of rechtspersonen voor zover deze handelen met het oog op de verdediging van de consumentenbelangen en/of het imago van reclame: consument, consumentenorganisatie, socioculturele vereniging, beroepsvereniging/-federatie, lid of vertegenwoordiger van een officiële instantie of openbare macht.”
De Jury in hoger beroep bevestigt dat dit besluit zich opdringt op basis van de verschillende elementen van dit dossier.
De Jury in hoger beroep is met name van oordeel dat de klager niet aannemelijk maakt dat hij met het aanvechten van deze specifieke TV-spot als doelstelling heeft om de consumentenbelangen en/of het imago van reclame te verdedigen.
Uit het geheel van de elementen van dit dossier, waaronder de reclame in kwestie, blijkt naar het oordeel van de Jury wel degelijk dat de klacht er louter toe strekt om de belangen van de zelfstandige kledingwinkels te verdedigen.
De Jury is met name van oordeel dat het vermelden in de aanhef van de oorspronkelijke klacht van de bewoordingen “onjuiste voorstelling van zaken” en “de boodschap die (de adverteerder) met deze reclamespot bij het publiek overbrengt misleidend (is)” in casu niet van aard is om hier afbreuk aan te doen, te meer daar de klacht voor het overige slechts spreekt over en slechts betrekking heeft op de zelfstandige kledingwinkels.
De Jury is tevens van oordeel dat bij de beoordeling van de vraag of een klacht al dan niet voldoet aan de ontvankelijkheidsvereisten van artikel 5 van het JEP-reglement rekening dient te worden gehouden met de specifieke context van elk dossier en dat de formulering van een klacht slechts één element uitmaakt bij deze beoordeling, dat op zich genomen evenwel geenszins doorslaggevend hoeft te zijn. Het loutere analoog formuleren van een klacht aan een klacht in een ander dossier volstaat met andere woorden niet om deze analoog geformuleerde klacht meteen ook dezelfde doelstelling mee te geven.
De Jury bevestigt derhalve dat de klacht onontvankelijk is op basis van artikel 5 van het JEP-reglement.
De Jury in hoger beroep verklaart derhalve het hoger beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de Jury in eerste aanleg, met name dat de klacht onontvankelijk is.
De beslissing van de Jury in hoger beroep inzake de onontvankelijkheid van de klacht is definitief.
Derhalve heeft de Jury de specifieke inhoud van de klacht niet verder onderzocht.
De Jury houdt er evenwel aan te vermelden dat zij nota genomen heeft van de reactie van de adverteerder waarin deze meedeelde dat de betrokken reclame niet meer zal worden uitgezonden.
Barastraat 175, 1070, Brussel, Belgie.
E-mail: info@jep.be
Tel: +32 2 502 70 70