GAIA – 27/10/2011

Beschrijving van de reclame

De affiche met als titel ‘Coming this winter to all fur stores – Jean-Claude Van Damme – The Victims’ toont Jean-Claude Van Damme die een gevilde nerts in zijn armen houdt.

Motivering van de klacht(en)

De affiche waarover klacht is in strijd met de principes van waarachtigheid en loyauteit.

Zij kleineert bovendien op aggressieve wijze de professionelen van de bontsector en het product zelf.

De foto werd digitaal gemanipuleerd.

De affiche is onfatsoenlijk en choquerend en maakt goedkope provocatie uit.

Standpunt van de adverteerder

De adverteerder betwijfelt vooreerst de ontvankelijkheid van de klacht nu blijkt dat de bontfederatie de aanklager is en dus onderliggende belangen heeft bij de eventuele beslissing van de JEP.

De adverteerder vindt bovendien dat de klacht onterecht is en haalt hiervoor een aantal argumenten ten gronde aan.

Jurybeslissing

De Jury heeft vastgesteld dat de klacht afkomstig is van de vzw European Fur Breeders’Association (EFBA), van de vzw Belgische Bontfederatie-Fédération de la Fourrure en van International Fur Trade Federation (IFTF). De Jury heeft ook vastgesteld dat de klacht betrekking heeft op een affiche van de vzw GAIA.

De Jury is van mening dat de klagers duidelijk blijk geven van tegengestelde concurrentiële belangen met deze van de adverteerder. De klacht is met name ingediend met het oog op de verdediging van de commerciële belangen van de leden van de betrokken vereniging/federaties. De Jury is derhalve van oordeel dat de klacht onontvankelijk is op basis van de artikels 2 en 5 van het JEP reglement.

De klagers stelden hoger beroep in tegen deze beslissing.

Hoger beroep

Standpunt klager in hoger beroep

Volgende de klagers verantwoordt de Jury de onontvankelijkheid van de klacht op basis van het feit dat zij tegengestelde concurrentiële belangen hebben in die zin dat het doel van de klacht erin zou bestaan om de commerciële belangen van hun leden te verdedigen.

De klagers zijn van mening dat zij de klacht op geen enkel moment hebben gegrond op de commerciële belangen van hun leden maar wel op het misleidende, choquerende en buitensporige karakter van de campagne. De klacht situeert zich dus buiten elke overweging van commerciële aard om en viseert de reclame op zichzelf, in tegenstelling tot wat de Jury oordeelde in de aangevochten beslissing.

Verweer adverteerder in hoger beroep

De adverteerder deelde mee dat de klager allerminst kan ontkennen onderliggende belangen te hebben bij de beslissing van de JEP.
Immers, er werden door de klager eveneens gerechtelijke stappen ondernomen gezien deze de vzw GAIA heeft gedagvaard in kortgeding.

De adverteerder vindt bovendien dat de klacht onterecht is en haalt hiervoor een aantal argumenten ten gronde aan.

Beslissing Jury in hoger beroep

I. ONTVANKELIJKHEID

Wat de ontvankelijkheid van het verzoek tot hoger beroep betreft, heeft de Jury vooreerst vastgesteld dat:

- het verzoekschrift tijdig ingesteld werd (17.10.2011) binnen de 5 werkdagen na de datum van verzending van de beslissing van de Jury in eerste aanleg (11.10.2011);
- de waarborg gestort werd;
- het verzoekschrift een duidelijke motivering van de reden voor het hoger beroep bevat.

Gelet hierop, heeft de Jury in hoger beroep het verzoekschrift ontvankelijk verklaard.

II. GEGRONDHEID

De Jury in eerste aanleg heeft de klacht tegen een affiche van de vzw GAIA onontvankelijk verklaard gegeven de concurrentiële belangen van de klagers. Deze klacht werd inderdaad neergelegd door de vzw European Fur Breeders’ Association (EFBA), de vzw Belgische Bontfederatie-Fédération de la Fourrure en de International Fur Trade Federation (IFTF), die allen als voornaamste maatschappelijk doel de verdediging van de belangen van de bontindustrie hebben.

De Jury in hoger beroep bevestigt dat de klagers tegengestelde concurrentiële belangen hebben, in de zin van artikel 5 van het JEP reglement, met deze van de adverteerder, wiens voornaamste maatschappelijk doel bestaat uit het beschermen van dieren.

Volgens dit artikel, kan “de tussenkomst van de Jury in eerste aanleg met betrekking tot een reclameboodschap, (...) worden ingeroepen door het indienen van een klacht op initiatief van een belanghebbende natuurlijke- of rechtspersoon die geen concurrentieel belang nastreeft: consument, consumentenorganisatie, socio-culturele vereniging, lid of vertegenwoordiger van een officiële instantie of openbare macht, … (hierna genoemd de “klager”)”.

In dit verband, is de Jury in hoger beroep van oordeel dat, indien de Raad voor de Reclame vzw (auteur van het JEP reglement – cf. art. 18) de bedoeling zou hebben gehad om aan beroepsverenigingen/-federaties die de belangen van hun leden verdedigen, toe te staan om klachten bij de JEP in te dienen, hij deze verenigingen/federaties uitdrukkelijk zou hebben vermeld in de aangehaalde opsomming, wat de Raad niet gedaan heeft.

Deze regel vloeit voort uit het principe van de zelfregulering zelf, zoals artikel 2 van het JEP reglement dit preciseert door met name te stellen dat “de Jury zich niet in de plaats (stelt) van Hoven en Rechtbanken die hun specifieke bevoegdheid hebben, maar een zelfdisciplinair orgaan (is) dat hoofdzakelijk tot doel heeft de belangen van het publiek/de consument en hun vertrouwen in de reclame te vrijwaren”.

De Jury in hoger beroep bevestigt derhalve dat de klacht onontvankelijk is op basis van de artikels 2 en 5 van het JEP reglement.

De Jury in hoger beroep verklaart het hoger beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de Jury in eerste aanleg.

De beslissing van de Jury in hoger beroep is definitief.

Gevolg

De beslissing van de Jury in hoger beroep is definitief.

Adverteerder: GAIA
Product/Dienst: campagne tegen bont
Media: Affiche
Initiatief: Beroepsvereniging
Type beslissing: Andere
Datum afsluiting:  27/10/2011