De spot toont een kleine jongen die in zijn kamer aan het spelen is. Men hoort een autotoeter. Zijn papa toont hem zijn wagen. De jongen komt naar beneden met zijn speelgoed en zet zich vervolgens achter het stuur en bekijkt de wagen. Vervolgens zet de vader zich achter het stuur, men ziet het speelgoed op het gras vallen en ze vertrekken voor een ritje.
Het speelgoed wordt achteloos in de natuur geworpen. Het stuk speelgoed heeft zijn prijs: verspilling van geld en grondstoffen. Vervuiling van het milieu. Was dit gebaar van het kind nodig om de verkoop van SEAT te promoten? Is dit een goed voorbeeld voor andere kinderen?
De Jury heeft deze reclame onderzocht op basis van de artikels 4 en 6 van haar reglement (zie www.jep.be, rubriek “reglement”) die voorzien dat in geval van onontvankelijkheid, manifeste inbreuken of manifest gebrek aan inbreuken, de adverteerder niet wordt uitgenodigd zijn standpunt over te maken.
Beslissing Jury in eerste aanleg
De Jury heeft vastgesteld dat de spot een kind in beeld brengt zonder echter een veiligheidsbevorderend gedrag aan te bevelen noch om veiligheidsbeschermende of comfortkenmerken van het voertuig kenbaar te maken. De Jury is derhalve van oordeel dat de spot strijdig is met artikel 10 van de Febiac-code.
De Jury is daarentegen van oordeel dat de spot geen inbreuk vormt op de bepalingen inzake de eerbied voor het milieu of de sociale verantwoordelijkheid.
Rekening houdend met wat voorafgaat, heeft de Jury de adverteerder verzocht om de reclame in kwestie niet meer uit te zenden.
De adverteerder heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Jury in eerste aanleg.
Standpunt adverteerder in hoger beroep
De adverteerder heeft grote bedenkingen wat betreft de beslissing, zowel met betrekking tot de vorm en de procedure die gevolgd werd om tot de beslissing te komen, als met betrekking tot de grond van de zaak.
1) Wat de vorm betreft, lijkt het de adverteerder wenselijk om de mogelijkheid die door artikel 6, alinea 2 aan de Jury geboden wordt om ambtshalve een inbreuk op te werpen in haar algemene context te plaatsen, zoals deze context uit het reglement in zijn geheel naar voren komt.
In de preambule wordt meteen de verplichting van de Jury om terughoudendheid in acht te nemen beklemtoond, evenals de mogelijkheid om een advies van voorbehoud te formuleren in plaats van een beslissing tot stopzetting. Dit principe wordt op verschillende plaatsen in het reglement herhaald. In artikel 4 vermeldt het reglement het principe van de procedure op tegenspraak. Tenslotte wordt terecht herhaald in de beslissing dat de Jury op basis van artikel 6, alinea 2 enkel in het geval van manifeste inbreuken bevoegd is om ambtshalve elementen op te werpen.
Rekening houdend met deze elementen is de adverteerder erg verrast dat de Jury in het geval van de TV-spot in kwestie gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid om ambtshalve elementen op te werpen:
(1) door op die manier af te wijken van de normale procedure die gebaseerd is op het recht op tegenspraak.
(2) alhoewel, volgens hem, het geval in kwestie zeker geen manifeste inbreuk vormt op artikel 10 van de Febiac-code.
(3) te meer dat, op basis van dit ambtshalve opgeworpen element, de Jury een beslissing tot stopzetting heeft genomen alhoewel een advies van voorbehoud ruimschoots had kunnen volstaan volgens de adverteerder.
Hij betwist derhalve de beslissing van de JEP in zoverre de Jury in eerste aanleg ambtshalve een inbreuk heeft opgeworpen.
2) Wat de grond van de zaak betreft, haalt de adverteerder drie argumenten aan ter ondersteuning van zijn hoger beroep tegen de beslissing van de Jury in eerste aanleg:
2A) De Jury is van oordeel dat de veroordeelde spot artikel 10 van de Febiac-code niet respecteert, hetgeen het volgende bepaalt: “Kinderen worden in de reclameboodschap enkel gebruikt om een veiligheidsbevorderend gedrag aan te bevelen of om veiligheidsbeschermende of comfortkenmerken van het voertuig kenbaar te maken. Kinderen worden in geen geval in de reclameboodschap gebruikt om rechtstreeks of onrechtstreeks snelheid of “sportief” gedrag aan te bevelen. (...)”.
Het is juist dat een kind geassocieerd wordt met de reclameboodschap. Als de Jury hem hiertoe de kans had gegeven, had de adverteerder nochtans de volgende elementen van de spot kunnen onderlijnen die, volgens hem, wel degelijk verwijzen naar een veiligheidsbevorderend gedrag en/of naar veiligheidsbeschermende of comfortkenmerken van het voertuig:
- de snelheid is beperkt tot 40 km/u: dit blijkt uit de witte strepen op het wegdek die goed zichtbaar zijn op elk moment van de rit in de tunnel (25ste seconde van de spot);
- het kind zit achterin de wagen;
- het kind zit in een speciale veiligheidsstoel;
- de veiligheidsgordels van de bestuurder en het kind worden duidelijk in beeld gebracht;
- het kind glimlacht en is duidelijk op zijn gemak in de wagen.
Rekening houdend met deze elementen is de reclamespot volgens hem niet strijdig met het bovenvermelde artikel 10 van de Febiac-code en maakt deze a fortiori geen manifeste inbreuk uit op dit artikel (in het algemeen kan de adverteerder trouwens maar moeilijk begrijpen dat een daadwerkelijk manifeste inbreuk niet vermeld zou zijn geweest in de oorspronkelijke klacht).
2B) Deze conclusie is bovendien gebaseerd op de rechtspraak van de Jury betreffende reclame voor motorvoertuigen waarin een kind in beeld gebracht wordt. Artikel 4 van het reglement voorziet namelijk op dit punt dat de Secretaris, in het geval van een manifeste inbreuk, de beslissing moet voorbereiden op basis van de rechtspraak van de Jury (identieke of gelijkaardige dossiers).
Na analyse van de gepubliceerde dossiers op de website van de JEP, komt het de adverteerder inderdaad voor dat de Jury in het verleden nooit een beslissing tot stopzetting of zelfs maar een advies van voorbehoud heeft genomen op basis van artikel 10 van de Febiac-code wat betreft reclames met kinderen.
2C) De adverteerder vestigt tenslotte de aandacht op het feit dat deze reclamespot gemaakt werd door reclamebureaus van internationaal niveau, om op uniforme wijze uitgezonden te worden in alle Europese lidstaten. Het is vanzelfsprekend dat tijdens de uitwerking van deze spot met Europese bestemming alle voorzorgen zijn genomen opdat de boodschap die verspreid wordt niet in strijd zou zijn met de geldende regelgevingen noch van aard zou zijn om het publiek te kwetsen.
Op dit punt is het frappant om vast te stellen, na informatie te hebben ingewonnen bij de marketingafdelingen van andere importeurs in Europa, dat de verspreiding van deze spot enkel in België werd verboden en nergens anders problemen lijkt te hebben opgeleverd. Bovendien kunnen kijkers die buitenlandse zenders ontvangen in België nog steeds geconfronteerd worden met de spot in kwestie aangezien deze met name ook uitgezonden wordt op de Franse en Nederlandse zenders.
Beslissing Jury in hoger beroep
I. ONTVANKELIJKHEID
Wat de ontvankelijkheid van het verzoek tot hoger beroep betreft, heeft de Jury vooreerst vastgesteld dat:
- het verzoekschrift tijdig ingesteld werd (05.02.2013) binnen de 5 werkdagen na de datum van verzending van de beslissing van de Jury in eerste aanleg (30.01.2013);
- de waarborg gestort werd;
- het verzoekschrift een duidelijke motivering van de reden voor het instellen van hoger beroep bevat.
Gelet hierop, heeft de Jury in hoger beroep het verzoekschrift ontvankelijk verklaard.
II. TEN GRONDE
De Jury in hoger beroep heeft kennis genomen van de inhoud van de reclame in kwestie en van alle elementen en standpunten die terzake meegedeeld werden in dit dossier.
De Jury in hoger beroep heeft er nota van genomen dat volgens de Jury in eerste aanleg de spot een kind in beeld brengt zonder echter een veiligheidsbevorderend gedrag aan te bevelen noch om veiligheidsbeschermende of comfortkenmerken van het voertuig kenbaar te maken en derhalve strijdig is met artikel 10 van de Febiac-code.
De Jury in hoger beroep is van oordeel dat dit artikel duidelijk een verbod bevat om kinderen te gebruiken in een reclameboodschap en dat een reclame slechts van aard is om binnen het toepassingsgebied van de in artikel 10, eerste alinea van de Febiac-code voorziene uitzondering te kunnen vallen indien zij kinderen vermeldt of gebruikt enkel met als doel om een veiligheidsbevorderend gedrag aan te bevelen of om veiligheidsbeschermende of comfortkenmerken van het voertuig kenbaar te maken.
Dienaangaande heeft zij geoordeeld dat in de spot in kwestie het kind duidelijk gebruikt wordt buiten het kader van deze voorziene uitzonderingen.
Voor zover nodig heeft de Jury in hoger beroep gepreciseerd dat de naleving van artikel 10, alinea 2 van de Febiac-code die bepaalt dat “wanneer kinderen (of eender welke inzittende) worden afgebeeld in een motorrijtuig zij steeds de wettelijk voorgeschreven veiligheidsuitrusting (dragen)”, niet verhindert dat eventueel inbreuk wordt gepleegd op de eerste alinea van dit artikel.
De Jury in hoger beroep bevestigt dus dat de spot in kwestie geen veiligheidsbevorderend gedrag aanbeveelt noch veiligheidsbeschermende of comfortkenmerken van het voertuig kenbaar maakt in de zin van artikel 10, eerste alinea van de Febiac-code.
De Jury wenst tevens in herinnering te brengen dat, in tegenstelling tot wat de adverteerder inroept, de Jury in eerste aanleg zich in het verleden reeds op deze bepaling baseerde teneinde een beslissing tot stopzetting van een reclame te nemen.
De Jury heeft er tenslotte nota van genomen dat volgens de adverteerder de reclame in kwestie deel uitmaakt van een internationale campagne, maar beklemtoont dat dit de reclame er niet van ontslaat om de bepalingen van de nationale code van Febiac na te leven.
De Jury in hoger beroep verklaart derhalve het hoger beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de Jury in eerste aanleg.
Gelet op het voorgaande en op basis van artikel 10, alinea 1 van de Febiac-code, heeft de Jury de adverteerder verzocht om deze reclame niet meer te verspreiden.
De beslissing van de Jury in hoger beroep is definitief.
De adverteerder heeft bevestigd de beslissing van de Jury na te leven.
Barastraat 175, 1070, Brussel, Belgie.
E-mail: info@jep.be
Tel: +32 2 502 70 70